In Nederland wordt veel te weinig stilgestaan bij de principes die gepaard gaan met de fiscale aspecten van maatschappelijke vrijgevigheid. Het is geen toeval dat in alle westerse democratieën maatschappelijke vrijgevigheid buiten het fiscale domein wordt gehouden (dat wil zeggen: aftrekbaar van belastbaar inkomen en vrijgesteld van schenk- en erfbelasting). Het is geen toeval omdat er beginselen aan ten grondslag liggen, die te categoriseren zijn tot de politieke filosofie en sociologie. Die beginselen worden internationaal geduid onder de term ‘pluralism’, het pluralisme ofwel de verscheidenheid van de westerse maatschappij is de waarde die wordt toegekend aan het privaat initiatief op maatschappelijk terrein. Wat strakker geformuleerd: de overheid heeft niet het monopolie op het ‘algemeen nut’ en privaat georganiseerd ‘algemeen nut’ dient op gelijke wijze te worden behandeld als de overheid. De overheid betaalt toch ook geen belasting ?
Dat betekent dat algemeen nut beogende organisaties (ANBI’s) vrijgesteld dienen te zijn van belastingdruk en dat maatschappelijke vrijgevigheid binnen de normen die de fiscale wetgever daaraan stelt, gedefiscaliseerd dient te zijn. De wetenschappelijke onderbouwing daarvoor heb ik in mijn internationale proefschrift in 2007 al gegeven (International Taxation of Philanthropy, IBFD).
Juist dit principiële karakter van de giftenaftrek maakt ook dat deze regeling en vergelijkbare regelingen in andere westerse democratieën glansrijk alle budgettaire overheidscrises hebben overleefd.
De overheid treedt al decennia lang terug op kerntaken, het stellen van randvoorwaarden en toezicht; de rest van de maatschappelijke vorming wordt daarmee bewust overgelaten aan de maatschappij.
Met het toenemen van de kloof tussen politiek en bevolking groeit de waarde van het maatschappelijk initiatief en wel zodanig, dat de ‘monitordemocratie’ wordt gepresenteerd, onder meer door John Keane, als dé vorm van democratie die met de nodige ‘checks and balances’ populisme en willekeur dient te beteugelen[1].
Een buitengewone irritatie maakt zich dan ook van mij meester indien er z.g. fiscale ‘deskundigen’ poneren dat de giftenaftrek maar beter kan verdwijnen[2], zonder overigens enige dragende betekenisvolle motivering. Ondertussen maakt het voortdurend aan de orde stellen van de giftenaftrek wel dat hoognodige maatschappelijke vernieuwingen niet voldoende tot ontwikkeling komen. Er hangt voortdurend een dreiging boven de bühne die maakt dat er weinig wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van Major Donorbeleid. Het is de uitdrukkelijke verantwoordelijkheid van de overheid om niet te acteren met dubbele agenda’s en de zo gewenste ‘participatiesamenleving’ ondubbelzinnig na te streven.
Verantwoordelijkheid overheid om de gewenste participatiesamenleving ondubbelzinnig na te streven
Het volgt uit het voorgaande dat de idee om vanuit empirische onderzoeken de ‘effectiviteit’ van de giftenaftrek te beoordelen, moet worden verworpen. Deze effectiviteit is een principiële en gaat niet uit van de notie van een bewuste subsidie, wat een wezenlijk verschil in benadering is. De fiscale privileges gelden gelijkelijk voor de overheid en het is buitengewoon populistisch om defiscalisatie van maatschappelijke vrijgevigheid te betitelen als een ‘last voor de gemeenschap’. Indien een belastingplichtige verplicht zou worden om aan een ANBI te betalen zou de betaling niet aftrekbaar zijn, zo min als een belastingbetaling dat is. Het gaat echter juist om onverplichte vermogensoverheveling met het oog op de algemeen nuttige activiteiten van de ANBI.
Overigens zijn er andere reden waarom goede doelen niet wezenlijk investeren in Major Donor(beleid), wat terug te voeren is op het opleidingskarakter van fondsenwervers – nog immer niet gericht op Major Donors maar op massacommunicatie - , het vereiste lange termijn perspectief vs de korte termijn behoefte van goede doelen en de hierboven al genoemde onzekerheid over het fiscale klimaat. Het feit dat goede doelen (nog) niet goed zijn in het ‘nutten’ van een giftenaftrek doet helemaal niets af aan het principieel onaantastbare uitgangspunt daarvan. Afschaffing van de giftenaftrek zou maatschappelijke vrijgevigheid denatureren tot consumptieve uitgaven en maakt van de wetgever een usurpator ten koste van de pluriformiteit in de samenleving.
Ondertussen koerst de belastingdienst uiterst scherp op alles wat met ANBI en giftenaftrek te maken heeft. Een beleidskader waarbij ‘budgettair neutraal’ wordt gekeken naar ‘vereenvoudigingen’ van de giftenaftrek, zoals aangekondigd in een bijlage bij het Belastingplan 2016, zijn ook volledig misplaatst. De giftenaftrek is in Nederland op dit moment bepaald geen succes, terwijl juist het (vrijwillig) overdragen van vermogen ten behoeve van het algemeen nut de kortste weg is naar meer gelijkheid tussen burgers.
De wijze waarop de giftenaftrek in Nederland vormgegeven is verklaart waarom er maar beperkt gebruik van wordt gemaakt. Enerzijds is de ‘gewone’ giftenaftrek beperkt tot maximaal 10% van het verzamelinkomen na aftrek van het drempelbedrag ter grootte van 1% van het verzamelinkomen (voor toepassing van de giftenaftrek). Dat betekent dat de ‘gewone’ giftenaftrek maximaal 9% van het verzamelinkomen bedraagt. De meeste huishoudens die kleinere schenkingen doen, komen niet boven de drempel van 1% uit.
Alleen indien gebruik wordt gemaakt van de periodieke giftenaftrek, die ertoe strekt dat gedurende tenminste 5 jaren giften worden gedaan in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, is de jaarlijkse gift volledig aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. De voorwaarden die gesteld worden aan een periodieke gift zijn een archaïsch technisch overblijfsel uit een periode vóór 1984 dat de schenkingsaftrek was ingebed in de regeling van de lijfrenteverplichtingen. Het valt anno 2016 niet uit te leggen waarom een schenking van een vaste reeks van tenminste 5 jaren, derhalve zonder het overlijdensrisico en de daarbij behorende onzekerheid voor de ontvanger, niet zou kwalificeren voor aftrek. De ratio van de volledige aftrekbaarheid van een periodieke schenking is uniek in de wereld; indien een donor zich voor meerdere jaren vastlegt, verdient hij een betere fiscale tegemoetkoming dan de schenker die éénmalig een ANBI bedenkt. Dat is een dragend onderscheid, maar de afhankelijkheid van het overlijdensrisico heeft daar niets mee uit te staan.
Het is evenmin uit te leggen dat de overheid een periodieke gift aan een ANBI voor 5 jaren blijft doorlopen, tenzij de schenker én zijn vrouw zijn overleden, niet kwalificeert voor aftrek omdat niet zou zijn voldaan aan de z.g. veronderstelde statistische sterftekans van beiden om te kunnen spreken van een periodieke uitkering. De schenker wil juist de ANBI met een grotere mate van zekerheid bedenken, maar wordt gestraft door de weigering van de aftrekbaarheid. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27 augustus 2015 oordeelde in die zin en uit reacties van de belastingdienst moeten we afleiden dat dit geen incident inhield, maar een bewuste beleidslijn.
Een schenker die zijn schenking ineens ter beschikking van een ANBI wil laten komen, dient zijn periodieke schenking vooruit renteloos te lenen aan de ANBI en de jaarlijkse uitkering te verrekenen met de uitstaande schuld. Indien de schenker bepaalt dat de pro resto uitstaande schuld bij zijn overlijden wordt kwijtgescholden aan de ANBI, is in de visie van de belastingdienst geen sprake van een periodieke gift meer omdat er geen sprake meer is van ‘onzekerheid’ aan de zijde van de ANBI. Dit is niet alleen een juridisch zeer kwestieus standpunt, maar leidt bovendien tot onnodige complexiteit en stagnatie; donoren kunnen ANBI’s dus in feite niet garanderen dat zij ‘de schenking’ krijgen, want zij kunnen hun (tijdelijke) onsterfelijkheid niet garanderen. Het testament zou hierop kunnen worden aangepast van de donor, maar dat biedt uiteraard geen enkele garantie voor de ANBI (het contracteren over erfrechtelijke beschikkingen is dan ook absoluut nietig). De ANBI blijft dus met het overlijdensrisico van de donor zitten en dient bij haar bestedingen te ‘bufferen’ wat tot stagnatie van haar doelactiviteiten leidt. Veel vermogende particulieren worden afgeschrikt door de complexiteit en de onduidelijkheid van deze regels; het lijkt de expliciete bedoeling van de belastingdienst om het gebruik van de giftenaftrek te ontmoedigen.
Niet alleen wordt door het huidige beleid van de belastingdienst de belangrijkste afspraken van het Convenant tussen de Samenwerkende brancheorganisaties Filantropie en het kabinet ernstig gefrustreerd. Mijn commentaar is echter fundamenteler van aard:
Een overheid die zich terugtrekt op kerntaken dient de concurrentie niet aan te gaan met het private initiatief, maar deze juist ten principale te steunen. Het is daarom tijd voor een Ministerie van het Algemeen Nut, waarin de belangen van de ‘monitor’democratie worden gediend en de naargeestige stemming op het Ministerie van Financiën wordt ingeruild voor een positieve attitude. Er is veel te winnen maar ook te verliezen. De korte termijn visie van een budgettair overheidsbelang weegt bij lange na niet op tegen de belangen van de maatschappij als geheel voor een gunstig fiscaal klimaat voor maatschappelijke vrijgevigheid. Zonder zo’n gunstig klimaat gooien wij onze democratische grondbeginselen te grabbel en leveren we de slagkracht van onze samenleving in.
Zegt het voort !
Panta rhei, alles stroomt. De maatschappij is in beweging. De belastingwetgeving is echter geen grabbelton, waarin naar believen kan worden geroerd en is op het punt van de fiscaliteit van maatschappelijke liberaliteit beginselvast. Slechts in de nuancering kan politiek worden bedreven
© Mr. dr. Ineke A. Koele
Deze blog is ook verschenen op www.dedikkeblauwe.nl op 13 juli 2016, zie https://www.dedikkeblauwe.nl/news/giftenaftrek-principe
[1] Zie Marc Chavannes, de Correspondent december 2015.
[2] Zoals Prof. Kavelaars, die in de Commissie Dijkhuizen zitting had.